"Once confined to fantasy and science fiction,
time travel is now simply an engineering problem"
time travel is now simply an engineering problem"
Michio Kaku (2003)
U gebruikt een internetbron. Mag dat? Dat is de vraag die kermisexploitant Christian stelt aan een ieder die zich aangesproken voelt. Voor een antwoord zou ik maar wat graag naar de toekomst reizen. De controverse voorbij.
Ik stel me voor: het is 2030. Aldaar blijkt het probleem niet zozeer te zijn of je in 2011 een (internet)bron mocht gebruiken, maar of betreffende bron in de toekomst een bron zou blíjven. En als dat niet in de verwachting lag, hoe men er dan voor zou kunnen zorgen dat de bewuste bron (in welke vorm dan ook) de toets der tijd zou kunnen doorstaan.
Bij mij doemt het beeld op van VOC-schepen die op volle zee vergingen en op de zeebodem terecht kwamen. Deze schepen zijn anno 2011 een rijke bron van informatie. Maar de exemplaren die op de rotsen te pletter sloegen, vielen uiteen in niet meer aan elkaar te lijmen (te reconstrueren) brokstukken. En zo gaat het wellicht ook met onze artikelen, rapporten of andere belangwekkende stukken. Als je wilt dat je nageslacht er onderzoek naar kan doen dan maak je daar meer kans op als de bronnen mee gearchiveerd zijn. Als je er één geheel van maakt, laat je generaties na jou niet eindeloos speuren naar (brok)stukken in het informatieuniversum. Hoe leuk zo'n "baan" als fact checker me ook lijkt te zijn :-)
Bij mij doemt het beeld op van VOC-schepen die op volle zee vergingen en op de zeebodem terecht kwamen. Deze schepen zijn anno 2011 een rijke bron van informatie. Maar de exemplaren die op de rotsen te pletter sloegen, vielen uiteen in niet meer aan elkaar te lijmen (te reconstrueren) brokstukken. En zo gaat het wellicht ook met onze artikelen, rapporten of andere belangwekkende stukken. Als je wilt dat je nageslacht er onderzoek naar kan doen dan maak je daar meer kans op als de bronnen mee gearchiveerd zijn. Als je er één geheel van maakt, laat je generaties na jou niet eindeloos speuren naar (brok)stukken in het informatieuniversum. Hoe leuk zo'n "baan" als fact checker me ook lijkt te zijn :-)
Marina
Toen pilonnetje geboren werd, was hij nog heel klein. Er ging geen dag voorbij of hij werd ouder, maar vergeleken met zijn medepilonnetjes bleef hij klein. Zorgwekkend klein, begreep hij uit de reacties om hem heen. Na school wachtten zijn klasgenootjes hem op. Ze gooiden hem dan in de lucht en riepen: “Pilonnetje is een kleintje, pilonnetje is een kleintje“ gevolgd door het kleinerende "Na, na, na, na, na". Pilonnetje ging er best wel onder gebukt dat hij blijkbaar groter zou moeten zijn dan hij was. En dat maakte hem er bepaald niet reusachtiger op.
Pilonnetje vroeg zich af hoe hij groter zou kunnen lijken en zocht naar voorbeelden in zijn omgeving. Zijn papa, mama, broers en zussen verschenen altijd als glinsterende, grote pilonen aan het ontbijt. In vol ornaat gingen ze dan naar hun werk, de sauna en de supermarkt enzo. Maar in het holst van de nacht - als zij zich onbespied waanden - bleken ze al net zo klein te zijn als hij. Zo niet kleiner! Dát bracht pilonnetje op een idee. Op een dag tippelde hij stoutmoedig de slaapkamer van zijn ouders binnen. Vóórdat hij zich kon bedenken, griste hij een prachtige grote pilon uit hun verkleedkast. Vliegensvlug zette hij 'm over zijn eigen oranje-wit-gestreepte heen. Pilonnetje kreeg het daar best benauwd van. “Liever benauwd dan gepest”, hoorde hij zichzelf gesmoord weerklinken. En hij zwoor dat hij zijn prachtpilon nooit meer af zou zetten.
De strategie van pilonnetje leek te werken. Zijn klasgenootjes waren nogal onder de indruk van al het geschitter en wilden net zo zijn als hij. Zelfs zijn vader en moeder leken nu meer oog voor hem te hebben en zeiden: “We wisten dat je het in je had”. Toch knaagde er iets onder al het uiterlijk vertoon. Elke keer als iemand zei dat pilonnetje zo’n mooie, grote pilon was, kon hij het compliment eigenlijk niet echt serieus nemen. Hij hoorde zichzelf dan zachtjes protesteren: “Pilonnetje is een kleeeeeintje”. Om zijn gemor te overstemmen bleef pilonnetje verlangen naar oorverdovend applaus. Hij wilde zoooooooooveel bewondering dat hij uiteindelijk ook zelf zou geloven dat hij best heel erg groot en prachtig was en “zie je wel” zou kunnen zeggen. Tegen wie wist hij zelf eigenlijk ook niet.
Op een dag hielden de complimenten op. Schitterende pilonnen waren uit. Pilonnetje had de zijne best in willen wisselen voor een ander sociaal gewenst exemplaar, maar dat lukte hem niet. Inmiddels was hij zo vergroeid geraakt met zijn grote pilon dat hij deze echt niet zonder kleerscheuren in kon ruilen.
Nu niemand meer zijn kant op keek, kon hij pas zien wat hij al die tijd had willen verstoppen: hij was niet groot genoeg geweest om toe te geven dat hij eigenlijk nog heel klein was. “Maar nu hoef ik me voor niemand meer groot te houden”, sprak pilonnetje zichzelf bemoedigend toe. Hij had deze heldhaftige zin nog niet helemaal uitgesproken of zijn grote pilon begon al scheuren te vertonen.
Nu niemand meer zijn kant op keek, kon hij pas zien wat hij al die tijd had willen verstoppen: hij was niet groot genoeg geweest om toe te geven dat hij eigenlijk nog heel klein was. “Maar nu hoef ik me voor niemand meer groot te houden”, sprak pilonnetje zichzelf bemoedigend toe. Hij had deze heldhaftige zin nog niet helemaal uitgesproken of zijn grote pilon begon al scheuren te vertonen.
En pilonnetje groeide nog lang en gelukkig.
Verhaal en illustratie: Marina
Tweekoppig draakje had twee koppen. Altijd al, voor zover zij zich kon herinneren. Omdat haar vader en moeder er allebei maar één hadden, had draakje geconcludeerd dat zij één kop van haar vader had geërfd en één van haar moeder. Het leek haar wel bijzonder om straks zelf draakjes op de wereld te zetten, maar het baarde haar wel zorgen dat die – als haar redenering klopte - dan op zijn minst driekoppig zouden zijn. Om van het nageslacht van het nageslacht nog maar niet te spreken. Knap ingewikkeld allemaal. Maar ja, draakje moest niet te ver op de zaken vooruitlopen. Hoewel dat wel haar gewoonte was.
Twee koppen was nog wel te doen, vond draakje. Of sterker nog: twee was eigenlijk een voorwaarde om de dochter van deze draken van ouders te zijn. Zo kon zij met de ene kop met haar moeder praten en met de andere met haar vader. Want haar vader en moeder, nee, die praatten al lang niet meer met elkaar. Of je moest het gooien met botten en elkaar grommend de blote tanden laten zien tot praten willen rekenen natuurlijk.
Zonder haar twee koppen zou ze vast en zeker door één van beide ouders het hol uitgezet zijn. En dat was voorwaar geen sprookjesachtig vooruitzicht voor een klein draakje zoals zij.
Twee koppen was nog wel te doen, vond draakje. Of sterker nog: twee was eigenlijk een voorwaarde om de dochter van deze draken van ouders te zijn. Zo kon zij met de ene kop met haar moeder praten en met de andere met haar vader. Want haar vader en moeder, nee, die praatten al lang niet meer met elkaar. Of je moest het gooien met botten en elkaar grommend de blote tanden laten zien tot praten willen rekenen natuurlijk.
Zonder haar twee koppen zou ze vast en zeker door één van beide ouders het hol uitgezet zijn. En dat was voorwaar geen sprookjesachtig vooruitzicht voor een klein draakje zoals zij.
Kleine draakjes worden groot en toen draakje haar ouderlijk hol verliet, bleef ze zoeken naar andermans problemen. Zolang ze maar in onder- of bovenhuidse conflicten kon wroeten en bemiddelen, voelde draakje zich gelukkig. Of nou ja, gelukkig... Zo hadden haar twee koppen tenminste allebei werk. Maar in tijden dat er geen vacatures voor drakenmediation waren, merkte ze dat haar koppen zich tegen elkaar keerden. Zo kon draakje bijvoorbeeld uren in de helleveegshop staan om te bepalen welke draken-gel ze zou nemen. “Ja, die niet” en “Nee, die wel”, brulden de koppen elkaar toe. En telkens weer was daar het moment dat ze de interne tweestrijders zo zat was, dat ze gewoon maar de hele shop leeg kocht. Ze kon simpelweg niet toestaan dat één van haar stemmen de overhand kreeg. En terwijl ze weigerde één van haar koppen te buigen, vulde haar grot zich gestaag met spullen die ze niet nodig had.
Draakje werd er maar niet jonger op en inmiddels ging haar biologische klok opgewonden tekeer. Ze stuiterde de wereld rond op zoek naar een draakachtige man. De meeste draken zetten het op een vuurspuwen als ze hoorden hoe haar twee koppen elkaar bestrijdden. Juist toen draakje bij de pakken neer wilde gaan zitten, liep ze de ware draak tegen het lijf. En hij bleef. Het maakte hem nooit uit met welke van de twee koppen ze sprak. Ze hadden het klaarblijkelijk niet tegen hem want ze spraken in de verleden tijd. Hij was juist verliefd op 't draakje tússen de regels.
Draakje vond het wonderbaarlijk dat het blijkbaar niet bij iedereen nodig was om één van haar koppen de boventoon te laten voeren. Nu pas realiseerde ze zich dat haar twee stemmen steeds voor háár beurt spraken. En de twee drakenmonden die elkaar zo bestreden hadden, gromden in koor: “Ik ben niet langer mijn vijand".
Draakje vond het wonderbaarlijk dat het blijkbaar niet bij iedereen nodig was om één van haar koppen de boventoon te laten voeren. Nu pas realiseerde ze zich dat haar twee stemmen steeds voor háár beurt spraken. En de twee drakenmonden die elkaar zo bestreden hadden, gromden in koor: “Ik ben niet langer mijn vijand".
In staat van grote verwarring en blijde verwachting veegde draakje haar grot schoon. Toen er kleine draakjes kwamen, waren ze drie- noch tweekoppig. Koppig waren ze wel, zoals het kleine draakjes betaamt.
Illustratie en Verhaal: Marina